Literatuur
Slowaakse literatuur
Literatuur in deze periode werd geschreven in het Latijn, Tsjechisch en Slowaaks. De lyrische poëzie (gebeden, liederen en formules) stond nog onder invloed van de Kerk, terwijl de epische poëzie zich concentreerde op legendes. Auteurs uit deze periode zijn onder andere Johannes de Thurocz, auteur van de Chronica Hungarorum, en Maurus. Er ontstond ook seculiere literatuur en er werden kronieken geschreven in deze periode.
1500-1650 Het eerste Slowaakse boek dat werd gedrukt op het grondgebied van het huidige Slowakije is de catechismus van Bardejov uit 1581. Een vroeg Slowaaks liefdesgedicht uit de Renaissance is het anonieme epos Siládi en Hadmázi (1560), dat zich afspeelt tegen de achtergrond van de Turkse invallen in Midden-Europa. Juraj Tranovský wordt wel eens de vader van de Slowaakse hymne genoemd en gaf verschillende hymnenbundels uit. De eerste was het Latijnse Odarum Sacrarum sive Hymnorum Libri III in 1629, maar zijn belangrijkste en beroemdste werk was Cithara Sanctorum (Lier van de Heiligen), geschreven in het Tsjechisch, dat in 1636 verscheen in Levoča. Deze laatste bundel vormt tot op de dag van vandaag de basis van de Tsjechische en Slowaakse lutherse hymnodie.
1650-1780 Daniel Sinapius-Horčička schreef Latijnse gedichten en schooldrama's, religieus proza, spreekwoorden en selecte Slowaakse spirituele poëzie. Zijn proza getuigt van nationaal bewustzijn, hij prijst het Slowaaks en bekritiseert het gebrek aan patriottisme onder zijn Slowaakse medeburgers. Hugolín Gavlovič schreef religieuze, morele en educatieve geschriften in de hedendaagse West-Slowaakse volkstaal en was een prominente vertegenwoordiger van de barokke literatuur in Slowakije. Zijn beroemdste werk is Valašská Škola, Mravúv Stodola, een werk van 17.862 verzen, evenals talrijke andere werken.
1780-1840 De eerste Hongaarse krant Magyar Hirmondó verscheen in 1780 in Pressburg (Bratislava), in 1783 gevolgd door de eerste Slowaakse krant, een kortstondig tijdschrift, Prešpurské Noviny in 1783. Jozef Ignác Bajza is vooral bekend om zijn roman René Mládenca Príhody a Skúsenosti - 1784, de eerste roman die in het Slowaaks werd geschreven. De pan-Slavische eenheid diende als sjabloon voor veel gedichten uit deze periode. Ján Kollárs verzameling van 150 gedichten, Slávy Dcera, verheerlijkt pan-Slavische idealen in drie canto's vernoemd naar de Saale, Elbe en Donau. Jan Holly's epische gedicht Svätopluk, gepubliceerd in 1833, geldt als de belangrijkste tekst uit deze periode.
1840-1871 Janko Kráľ was een van de eerste dichters die begon te schrijven in de moderne Slowaakse standaardtaal. Dramaturg Ján Chalupka's eerste werken waren in het Tsjechisch, maar na 1848 begon hij in het Slowaaks te schrijven en vertaalde hij Tsjechische originelen in het Slowaaks.
1872-1917 Martin Kukučín was de meest opvallende vertegenwoordiger van het Slowaakse literaire realisme en wordt beschouwd als een van de grondleggers van het moderne Slowaakse proza.
1918-1945
Tijdens de turbulente jaren van de Slowaakse Republiek en de heroprichting van Tsjecho-Slowakije domineerden twee afzonderlijke literaire stromingen, het lyrische proza van Hronský, František Švantner, Dobroslav Chrobák, Ľudo Ondrejov en Margita Figuli (Drie Kastanjepaarden), en de Slowaakse surrealisten (Štefan Žáry, Rudolf Fabry, Pavel Bunčák en anderen).
Literatuur onder het communisme Na de dood van Stalin in 1953 verspreidde de “dooi” die door het nieuwe leiderschap in Moskou was afgekondigd zich ook aarzelend in Tsjecho-Slowakije. De dichtbundel “Až Dozrieme” (Wanneer we Volwassen zijn; 1956) van Milan Rúfus, wiens morele pathos werd gezien als een teken van spirituele vernieuwing, ging over machtsmisbruik en onmenselijkheid. In 1956 keerde Dominik Tatarka (1913-1989) terug in de publieke belangstelling met zijn prozawerk “Démon Súhlasu” (De Demon van de Instemming), dat een satire was op de persoonlijkheidscultus onder het socialisme, het conformisme van het Stalin-tijdperk en de ideologische verstrengeling van mensen. Ladislav Mňačko (1919-1994) wordt beschouwd als een markant figuur onder de prozaschrijvers van die jaren. Na het overwinnen van een doctrinaire communistische fase, behaalde hij succes in binnen- en buitenland met de roman “Smrť sa Volá Engelchen” (1959), een realistische en niet kritiekloze weergave van de partizanenstrijd in de Tweede Wereldoorlog. Hij rekende af met de wreedheid van het stalinistische regime en de saaie stagnatie van het Novotný-tijdperk in de essayreeks “Oneskorené Reportaže” (Vertraagde Verslagen) en de roman “Ako Chutí Moc” (Hoe de Macht Smaakt, 1966). Gedichten, verhalen en romans voor kinderen vormden een rijk hoofdstuk in de Slowaakse literatuur, waaraan Milan Rúfus samen met anderen bijdroeg. De gedichten die hij schreef in de naoorlogse jaren werden voor het eerst gepubliceerd in 1974 onder de titel “Chlapec Maľuje Dúhu” (Een Jongen Schildert een Regenboog). Zijn leidende principe, de eerlijkheid die van de dichter wordt geëist, loopt als een rode draad door zijn hele lyrische oeuvre, tot en met de bundels “Neskorý Autoportrét” (Laat Zelfportret; 1992) of “Čítanie z Údelu” (Lezen als het Lot; 1996) die in de jaren negentig werden gepubliceerd. Tot zijn dood in 2009 werd Rúfus beschouwd als de belangrijkste levende Slowaakse dichter en vanaf 1991 tot aan zijn dood werd hij elk jaar genomineerd voor de Nobelprijs voor de Literatuur.
Na 1989
Hedendaagse auteurs zijn onder andere Mila Haugová, Michal Hvorecký, Ján Zambor, Milan Richter, Daniel Hevier en Dana Podracká. |
"De mens is de mens een wolf.
Človek človeku vlk.
"